Wat houdt 'Ketenaanbod' in?

Het doel is om positieve gezondheid te bevorderen en gezondheidsachterstanden te voorkomen. Het besef groeit dat zorg en ondersteuning over verschillende domeinen heen gaat. Goede samenwerking en afstemming tussen alle zorgprofessionals in de keten is dus cruciaal voor het leveren van goede zorg. Door meer samenwerking in de keten ontstaat er een goed afgestemd ketenaanbod en multidisciplinaire ketensamenwerking. Dit maakt de lijntjes korter en zorgvragers krijgen zo sneller de zorg en ondersteuning die zij nodig hebben. Daarnaast kan ketenzorg als strategie dienen om de organisatie van zorg aan te passen aan de huidige complexe zorgvraag. Ketenvorming kan een antwoord zijn op de druk vanuit de verzekeraar.  

Wat is de impact van 'Ketenaanbod' op dossierniveau?

Kleinere bedrijven zijn steeds vaker onderdeel van een keten. Door de vergrijzing is er toenemende druk op de zorg en zijn er personeelstekorten, taken van specialisten komen vaker terecht bij de eerstelijnszorg. Ketensamenwerking is dan nodig. Waar ze vroeger de patiënt konden doorsturen en het contact via de patiënt verliep, is het voortaan voor bijvoorbeeld audiciens, toa’s, tandtechnici en opticiens belangrijker om actief contact te houden met de specialist (kno-arts, oogarts, tandarts) en/of huisarts en specialisten. Daarbij is het van belang om meer kennis te hebben van de zorg in de breedte en dezelfde taal/terminologie te gebruiken. Ook verschuift er werk; privéklinieken voeren steeds vaker bepaalde specifieke medische ingrepen uit.  

  • Wat verandert er? 

    In de audicienbranche is sprake van ketenvorming. Ketens kopen steeds meer kleinschalige zelfstandigen op. Ketens zijn beter in staat om te onderhandelen met zorgverzekeraars. 

    De concurrentie neemt toe, door de toename van online aanbieders en branchevreemde organisaties, en daarmee de zorg of wel de juiste kwaliteit gehandhaafd blijft. Kwaliteitscontrole en bescherming van het vak is steeds belangrijker. Door goed om te gaan met lastige (aanvullende) klantvragen en het voeren van goede verkoopgesprekken maken vakmensen het verschil. Audicien is geen beschermd beroep, maar audiciens kunnen geen verzekerde zorg leveren als zij geen StAr-registratie hebben. Deze registratie moeten ze iedere drie jaar verlengen. Daarvoor moeten audiciens een minimumaantal aanpassingen verrichten en scholingspunten behalen. Bij het niet realiseren daarvan, moeten ze opnieuw een proeve van bekwaamheid afleggen.  

    Wat is de invloed op de werkzaamheden? 

    Werk verschuift steeds meer naar de eerstelijnszorg: van de kno-arts naar de audicien. Waar de audicien vroeger de patiënt kon doorsturen, is het nu belangrijk dat er actief contact is tussen de audicien en de kno-arts, audioloog en huisarts. De audicien moet zich daardoor zekerder voelen. Hij heeft daarbij fysiologische kennis van het gehoor nodig als hij in gesprek gaat met de audioloog of de kno-arts, om een volwaardige gesprekspartner te zijn. Samenwerken binnen de zorgketen is essentieel en professioneel leren schrijven is nodig om een goede terugkoppeling te geven aan een kno-arts.

    Angelique de Wit (Oorwerk) 

    “In de toekomst kan het gebeuren dat er steeds meer druk komt op de zorg, en dus steeds meer taken worden overgeheveld naar de audicien. Nu zie je nog een grotere zorgvraag naar de kno-arts. Door alle zorgdruk zal dat minder moeten worden. De audicien kan het prima, ze zijn in die zin goed opgeleid om de eerste triage te kunnen doen en zo de werkdruk te verlagen bij zowel de huisartsen als de kno-artsen.”

  • Wat verandert er? 

    Het aantal tandartspraktijken neemt af, maar groeit in omvang; een op de tien Nederlandse tandartspraktijken is onderdeel van een keten. Het aantal praktijken dat deel uitmaakt van een keten is verder gegroeid. De groei van ketenvorming is een reactie op de ontwikkelingen in de markt. Er vindt vergrijzing plaats onder tandartsen met een eigen praktijk. Veel tandartsen die fulltime werken gaan met pensioen. Ze sturen vaak ook nog een praktijk aan, terwijl jonge startende tandartsen vaak parttime willen werken of zzp’er zijn en niet daarbij een praktijk willen aansturen.  

    De laatste jaren zijn in de tandtechniek steeds meer bedrijven door grote ketens opgekocht. Ketens zijn beter in staat om te onderhandelen met zorgverzekeraars. Zorgverzekeraars kunnen eigenlijk alles beslissen zoals wat de vergoeding is voor een behandeling. Voor de regionale laboratoria betekent dat steeds minder werk.  

    Kleine labs krijgen het steeds moeilijker door de ketens. Er is sprake van toenemende samenwerking in de mondzorg, zoals met preventieassistenten, mondhygiënisten en implantologen. Tandartspraktijken hebben steeds meer verschillende functies in huis, zoals preventieassistenten en mondhygiënisten, waardoor samenweking ook gemakkelijker wordt. Bij de mondzorg neemt het werken in teamverband en daarmee taakdifferentiatie toe. 

    Ook ontstaan grotere mondzorgcentra die verschillende tandheelkundige disciplines en specialisaties onder één dak aanbieden. Zulke mondzorgcentra sluiten beter aan op de huidige zorgvraag en zijn bovendien economisch interessanter. Het grote voordeel van een ketenpraktijk is dat meerdere expertises onder één dak huizen. Dat komt zowel tandartsen als patiënten ten goede. Tandartsen hebben meer kansen voor doorontwikkeling en patiënten komen sneller terecht bij de goede expert. Zo’n samenwerkingsverband kan zorgen voor efficiëntere mondzorg, maar mondzorgprofessionals werken vaak voor korte tijd in een dergelijke praktijk. Mondzorgcentra trekken dan voor korte tijd buitenlandse tandartsen aan, omdat het lastiger is om een Nederlandse tandarts te vinden (VLHT, 2021 / van de Vrie, 2022). 

    Wat is de invloed op de werkzaamheden? 

    De tandtechnicus werkt nauw samen met de tandarts. De tandtechnicus moet zich daarbij zeker voelen. Ook kan in de toekomst een tandars door technologische ontwikkelingen, waaronder 3D-scans en 3D-prints gemakkelijker kroon- en brugwerk zelf vervaardigen. 

  • Wat verandert er? 

    Door de groeiende patiëntenpopulatie hebben artsen zelf minder tijd, waardoor ze andere verwachtingen hebben van de toa’s. Oogartsen verwachten dat toa’s meedenken, uitleg geven aan de patiënt, onderzoeken uitvoeren en meewerken aan voorlichtingen, bijvoorbeeld over het gebruik van kompressen; hoe patiënten kompressen moeten gebruiken en waar die te verkrijgen zijn. De arts hoeft hier dan geen aandacht meer aan te geven, waardoor hij kostbare tijd aan andere onderwerpen kan besteden. 

    Wat is de invloed op de werkzaamheden? 

    Het niveau van de toa’s gaat omhoog. Zij ondersteunden vroeger vaak alleen de oogarts, maar die verwacht nu meer zelfstandigheid van de toa’s. Er is meer apparatuur beschikbaar voor extra onderzoeken en men verwacht van de toa’s dat die extra vervolgonderzoeken doen, zonder dat de oogarts erom vraagt. Toa’s hebben daardoor meer behoefte aan (specifiekere) scholing. 

    In de branche van technisch-oogheelkundig assistenten gaat de werkdruk omhoog. Dit komt o.a. door de volgende oorzaken:

    • Door de komst van nieuwe apparatuur neemt de productiviteit toe: men doet meer werk in minder tijd. Vroeger was het spreekuur redelijk algemeen, net als de onderzoeken. Tegenwoordig voert de toa tijdens het eerste consult vaak al meerdere vervolgonderzoeken uit, om tot een duidelijkere diagnose te komen en de patiënt niet onnodig terug te laten komen. Dit gebeurt allemaal in dezelfde consulttijd. 
    • Bij mensen ouder dan 50 jaar komt maculadegeneratie voor. Maculadegeneratie is een ingrijpende oogziekte waarbij het gezichtsvermogen steeds verder achteruitgaat. Dit komt doordat de kwaliteit van de macula, ook wel gele vlek genoemd, afneemt. Door de vergrijzing komen er meer patiënten met maculadegeneratie en daarmee meer handelingen, zoals injecties. Dit werk neemt steeds meer tijd in beslag neemt van een toa. De injecties zijn er steeds meer en worden ook op andere ziektebeelden aangepast. De patiënten die een injectie krijgen zien ze toa’s ook weer in de spreekuren van de oogartsen terug. Daar komt dan ook weer meer werk uit, zoals meer OCT’s maken. De toa’s doen het druppelen van de patiënten, zodat ze geprikt kunnen worden met anti-VEGH-injecties en zijn verantwoordelijk voor het steriel dekken van de tafels en het assisteren van de physician assistent. 
  • Wat verandert er? 

    In de optiek is sprake van ketenvorming. Investeerders (private-equitybedrijven) kopen zelfstandige bedrijven op om na een aantal jaren weer te verkopen. Ook zijn er leveranciers die optiekbedrijven opkopen of hun producten, zoals brillen, in eigen winkels gaan verkopen. Hier is sprake van verticale integratie. Deze ontwikkeling is in de gehele detailhandel al langere tijd te zien. Natuurlijk blijven er zelfstandigen over en die excelleren in klantgerichtheid, klanttevredenheid en onderscheidend vermogen. Maar als het een zelfstandige niet lukt om onderscheidend of relevant te zijn, is er toch een kans dat het niet lukt. Volgens Bas de Nes (NUVO) zijn er ook veel ondernemers die hun bedrijf gaan beëindigen. Dat betekent dat ze tegen de 65 jaar zijn en dat hun zaak te klein is om door te verkopen. “Ongeveer 5% van alle optiekbedrijven die gewisseld zijn afgelopen jaar bij de NUVO was bedrijfsbeëindiging.”  

    Zelfstandige opticiens slijpen glazen zelf, of laten die gefacetteerd aanleveren (Hamers & Pastoor, 2021). Hierbij spelen overwegingen als het behouden van regie en marge, en keuzes voor profilering en investeringen mee. Voor optiekzaken die zelf geen brillenglazen willen inslijpen en monteren, of voor het maken van een bril met complexe constructies niet voldoende apparatuur, kennis, of tijd in huis hebben, zijn er inslijpcentrales die dit werk kunnen uitvoeren, zoals BrillenCentrale, Glascrew, Kemkes Slijptechniek, VisionWorks, Ten Berge, Optiglass en meer (Sterk, 2022). 

    Kwaliteitscontrole en bescherming van het vak is steeds belangrijker. De NUVO streeft naar regelgeving waardoor alleen gediplomeerde medewerkers ogen mogen meten en contactlenzen mogen aanpassen. Door goed om te gaan met lastige (aanvullende) klantvragen en het voeren van goede verkoopgesprekken maken vakmensen het verschil. 

    Wat is de invloed op de werkzaamheden? 

    Veel optiekwinkels, ongeveer 500 volgens het rapport van het oogfonds (Oogfonds, 2018), bieden optometrie aan. Zo kun je een afspraak maken voor een optometrisch oogonderzoek bij vestigingen van zelfstandige opticiens, en bij vestigingen van Specsavers, Eyecare, Oogwereld en Pearle. “Meer dan 50% van zichtverlies kan worden voorkomen door oogonderzoek en het verhelpen van een niet-gecorrigeerde refractieafwijking met een visueel hulpmiddel.” (Oogfonds, 2018)  

    Volgens de NUVO is 50 procent van de optometristen werkzaam in het optiekbedrijf. Een duidelijke werkomschrijving is dan nodig: wat kan een opticien, waar moet je stoppen en waarin ga je verder? In de winkel zijn heldere protocollen en richtlijnen nodig over wie welke handelingen mag verrichten. 

    Men zet in op taakherschikking en substitutie van laagcomplexe oogzorg van oogarts naar optometrist en orthoptist. Hiermee is oogzorg beter toegankelijk en de wachttijd voor een polikliniekbezoek korter (Sterk, 2022). 

    De oogarts heeft het te druk. En dan moet je afspraken maken over welke taken de optometrist doet. Er komt een vergoeding voor het doen van optometrische behandelingen door de optometrist, verzorgd door de zorgverzekeraar. Ook daar moet je afspraken over maken met VWS, zorgverzekeraars, de branche en met alle beroepsverenigingen. Dat de optometrist taken overneemt van de oogarts kan op termijn ook van impact zijn op de werkzaamheden van de opticien.  

    Er zijn verschillen in de taken die een optiekzaak al dan niet uitvoert bij een ketenbedrijf of een zelfstandige zaak.  

    Er zijn ketenbedrijven die alleen maar brilmonturen verkopen. Dat betekent dat ze de bril ergens anders laten maken en ook het glas er elders laten inzetten. Maar de zelfstandigen hebben bijna allemaal hun eigen werkplaats. Daar maken ze het montuur, plaatsen ze de glazen, en stellen ze de bril samen. Deze verschillen hebben volgens Bas de Nes, werkzaam bij de NUVO, ook effect op het gewenste opleidingsniveau. “Wij vinden dat minimaal mbo 3-niveau nodig is om te zorgen dat je met de kennis en kunde de consument goed kunt behandelen en helpen. Daar zijn niet alle ketens het over eens. Die vinden ook dat ze met een interne opleiding dat kunnen doen.” 

    Bij ketenbedrijven zal er eerder sprake zijn van gespecialiseerde functies dan in een zelfstandige winkel. Een zelfstandige doet zoveel mogelijk zelf en verder hangt het af van de grootte van de winkel. Een groot bedrijf kan meer specialisten in huis hebben. En een klein bedrijf, onderdeel van een keten, laat taken (zoals het maken van het montuur, of het slijpen van de glazen) gecentraliseerd op het hoofdkantoor uitvoeren.